Champ. Jazz van den Beukenboom.
Foto: Karl Donvil.
STANDAARD VOLGENS FCI NR. 183
DWERGSCHNAUZER
DATUM PUBLIKATIE VAN DE ORIGINELE
STANDAARD: 06-04-2000.
STANDAARD: 06-04-2000.
GEBRUIK.
Gezelschaps- en begeleidingshond.
FCI CLASSIFICATIE.
Groep 2, Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden.
Sektie 1, Pinschers en Schnauzers zonder africhtingscertificaat.
KORT HISTORISCH OVERZICHT.
Rond het jaar 1900 vond in de omgeving van Frankfurt am Main een Schnauzerdwerg zijn weg, die toen nog Ruwhaar Dwergpinscher werd genoemd.
Het was geen gemakkelijke opgave, uit de verschillende verschijningsvormen, maten en types en de wirwar van harde, zachte en zijdeachtige vachten een kleine hond te fokken, die in uiterlijk en in karakter volledig op zijn grote broer, de Schnauzer leek.
ALGEMEEN VOORKOMEN.
Klein, krachtig, eerder gedrongen dan slank, ruwharig, elegant, de verkleinde versie van de Schnauzer, zonder de voor de dwergrassen typische gebreken.
BELANGRIJKE VERHOUDINGEN.
– Vierkante bouw waarbij de schofthoogte ongeveer overeenkomt met de romplengte.
– De totale lengte van de kop (neuspunt tot achterhoofdsknobbel) komt overeen met de helft van de ruglengte (schoft tot staartaanzet).
GEDRAG/KARAKTER.
Zijn karaktertrekken komen overeen met die van de Schnauzer en worden beïnvloed door het bij een dwerghond behorende temperament en gedrag.
Schranderheid, onverschrokkenheid, uithoudingsvermogen en waakzaamheid maken de Dwergschnauzer tot prettige huishond en ook als waak- en begeleidingshond, die zonder problemen in een kleine woning kan gehouden worden.
HOOFD.
– Schedel: krachtig en lang gestrekt, zonder sterk afgetekende achterhoofdsknobbel. Het hoofd moet bij de substantie van de hond passen. Het voorhoofd is vlak en loopt zonder rimpels parallel ten opzichte van de neusrug.
– Stop: wordt door de wenkbrauwen duidelijk benadrukt.
– Neus: de neusspiegel is goed gevormd en altijd zwart.
– Voorsnuit: eindigt in een afgestompte wig. De neusrug is recht.
– Lippen: zwart, strak en glad aanliggend aan de kaken, mondhoek gesloten.
– Kaken/Gebit: krachtige boven- en onderkaak. Het volledige schaargebit (42 elementen gelijk aan de gebitsformule) is krachtig ontwikkeld, goed sluitend en zuiver wit. De kauwspieren zijn krachtig ontwikkelt, maar mogen niet zo sterk tonen, dat de bakken de rechthoekige hoofdvorm (met baard) verstoren.
– Ogen: middelgroot, ovaal, naar voren gericht, donker, met levendige uitdrukking, oogleden goed gesloten.
– Oren: hangoren, V-vormig, hoog aangezet en gelijkmatig gedragen, de binnenkant tegen het hoofd aanliggend, naar voren in de richting van de slapen gedragen, waarbij de parallelle vouwen niet boven de schedel uit mogen komen.
HALS.
De gespierde nek heeft een naar boven verlopende welving. De hals gaat harmonisch over in de schoft. Krachtig geplaatst, slank, edel gebogen en bij de substantie van de hond passend. De keelhuid ligt strak aan, zonder plooien.
Lichaam.
– Bovenbelijning: van de schoft naar achteren, licht hellend overlopend.
– Schoft: vormt het hoogste punt van de rug.
– Rug: krachtig kort en stevig
– Lendenen: kort, krachtig en diep. De afstand van de laatste rib tot aan de heup is kort, waardoor de hond een gedrongen verschijning heeft.
– Bekken: licht afgerond overlopend, onmerkbaar overgaand in de staartaanzet.
– Borst: matig breed, in doorsnee ovaal, tot de elleboog reikend. De voorborst wordt door het borstbeen markant gevormd.
– Onderlijn en buik: flanken niet overmatig opgetrokken, met de onderzijde van de ribben een mooi gebogen lijn vormend.
STAART.
De staart wordt natuurlijk gedragen.
LEDEMATEN.
VOORHAND:
– Algemeen: de voorbenen zijn van voren bezien, stevig, recht en niet nauw gesteld. De onderarmen staan, van opzij bezien, recht.
– Schouders: het schouderblad ligt stevig tegen de ribbenkast aan, is aan beide kanten van de schouderbladgroef goed gespierd en steekt boven de doornuitsteeksels van de rugwervels uit. Zo schuin en goed teruggelegen als mogelijk bedraagt de hoek t.a.v. de horizontaal ongeveer 50°.
– Opperarm: goed tegen de romp aanliggend, krachtig en gespierd, hoek t.a.v. schouderblad ongeveer 95-105°.
– Ellebogen: goed aanliggend, noch naar binnen, noch naar buiten uitdraaiend.
– Onderarm: van alle kanten bezien volledig recht, krachtig ontwikkeld en goed gespierd.
– Polsgewricht: krachtig, stabiel, slechts onmerkbaar van de structuur van de onderarm afwijkend.
– Voor middenvoet: van voren bezien loodrecht, van opzij bezien iets schuin geplaatst krachtig en licht verend.
– Voeten: kort en rond, tenen nauw tegen elkaar liggend en gewelfd (kattenvoet), met korte, donkere nagels en stevige voetzolen.
ACHTERHAND:
– Algemeen: van opzij bezien schuin geplaatst, van achteren bezien parallel verlopend, niet nauw gesteld.
– Bovenbeen: matig lang, breed en krachtig gespierd.
– Knie: noch naar binnen noch naar buiten geplaatst.
– Onderbeen: lang en krachtig, pezig, overgaand in een krachtig spronggewricht.
– Spronggewricht: duidelijk gehoekt, krachtig, stabiel, noch naar binnen, noch naar buiten gericht.
– Hak: kort en loodrecht op de bodem staand.
– Voeten: tenen kort, gewelfd en nauw tegen elkaar liggend, nagels kort en zwart.
GANGWERK.
Elastisch, elegant, wendbaar, vrij en met ruime tred. De voorbenen grijpen zover als mogelijk uit, de achterhand geeft ver uitgrijpend en verend de nodige stuwkracht. Het voorbeen van de ene en het achterbeen van de andere zijde worden gelijktijdig naar voren geplaatst. Rug, spierbanden en gewrichten zijn vast.
HUID.
Nauw aansluitend aan het hele lichaam.
VACHT.
Structuur:
Het haar moet draadachtig hard zijn en dicht ingeplant. Het bestaat uit een dichte onderwol en het in een geen geval te korte, harde dekhaar, dat goed aanlicht. Het dekhaar is ruw, lang genoeg om de textuur aan te kunnen tonen en is nog ruig, noch golvend. Het haar aan de benen heeft de neiging niet zo hard te zijn. Op de schedel en aan de oren is het kort. Als typisch kenmerk geldt een niet te zachte baard aan de voorsnuit en borstelige wenkbrauwen, die de ogen licht overschaduwen.
Kleur:
– zuiver zwart met zwarte onderwol.
– peper en zout.
– zwart / zilver.
– zuiver wit met witte onderwol.
Voor peper en zout kleur, geldt als fokdoel een gemiddelde schakering van gelijkmatig verdeelde goed gepigmenteerde pepering en grijze onderwol. Toegelaten zijn de kleurnuances van donker ijzergrauw tot zilver grijs. Bij alle kleurnuances behoort een donker masker, dat de uitdrukking accentueert die in harmonie moet zijn met de te onderscheiden kleurslag. Duidelijk lichte aftekeningen aan het hoofd, op de borst en aan de benen zijn ongewenst.
Voor zwart / zilver geldt als fokideaal zwart dekhaar met zwarte onderwol, witte aftekeningen boven de ogen, aan de bakken, aan de baard, aan de keel, aan de voorzijde van de borst twee aparte driehoeken, aan de middenvoet van de voorbenen, aan de voeten, aan de binnenzijde van de achterbenen en rond de neus. Schedel, nek en buitenkant van de oren moeten net als het dekhaar zwart zijn.
HOOGTE EN GEWICHT.
Schofthoogte: teven en reuen tussen 30 en 35 cm.
Gewicht: teven en reuen ongeveer 4 tot 8 kg.
FOUTEN.
Iedere afwijking van de boven genoemde punten moet als fout worden aangemerkt en de beoordeling van de ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet.
In bijzonder:
– zware of ronde schedel.
– gerimpeld voorhoofd.
– korte, spitse of smalle voorsnuit.
– tanggebit.
– te sterk ontwikkelde bakken of jukbeenderen.
– lichte, te grote of ronde ogen.
– laag aangezette of zeer lange oren, verschillend gedragen.
– losse keelhuid.
– wammen, hertenhals.
– te lange, opgetrokken of zwakke rug.
– karperrug.
– afvallende croupe.
– naar het hoofd gerichte staartaanzet.
– lange voeten.
– telgang.
– te kort, lang, zacht, golvend, ruig of zijdeachtig haar.
– bruine onderwol.
– bij peper en zout kleurige: aalstreep of zwart zadel.
– niet zuiver van elkaar gescheiden driehoeken op de borst bij zwart / zilver.
– boven of ondermaat tot 1 cm.
ZWARE FOUTEN.
– plompe of lichte, laaggestelde of hoogbenige bouw.
– omgekeerde geslachtsverschijning.
– naar buiten gedraaide ellebogen.
– steile of o-benige achterhand.
– te lang onderbeen.
– naar binnen gedraaid spronggewricht.
– te korte hak.
– witte of gevlekte beharing bij de kleuren zwart en peper / zout.
– gevlekte beharing bij de kleuren zwart / zilver en wit.
– boven of ondermaat van meer dan 1 cm. en minder dan 2 cm.
DISKWALIFICERENDE FOUTEN.
– misvormingen van welke aard dan ook.
– gebrekkig type.
– gebitsfouten zoals bovenvoorbeet, ondervoorbeet, kruisgebit.
– grove fouten in de te onderscheiden onderdelen als lichaamsfouten, vacht- of kleurfouten.
– boven of ondermaat van meer dan 2 cm.
– schuw, agressief, boosaardig, overdreven wantrouwig, nerveus gedrag.
NB. : Reuen moeten duidelijk twee normaal ontwikkelde teelballen hebben, die geheel in het scrotum zijn ingedaald.